Werken met tekstbestanden is een veelvoorkomende taak in programmeren — voor het opslaan van gegevens, het lezen van configuraties of het verwerken van logbestanden.

Tekstbestanden slaan inhoud op als gewone tekstregels, gescheiden door regeleindetekens. In Python gebruik je de ingebouwde functie open() om .txt-bestanden te lezen en te schrijven.

Een bestand openen

Om met een bestand te werken, open je het eerst met de Python-functie open() met twee argumenten: de bestandsnaam en de modus.

Modi:

• r → lezen;
• w → schrijven (overschrijft bestaande inhoud);
• a → toevoegen aan het einde;
• x → nieuw bestand aanmaken (foutmelding als het al bestaat).

Een bestand lezen

Na het openen van een bestand kun je de inhoud op verschillende manieren lezen:

• read() - het volledige bestand als één string;
• readline() - één enkele regel;
• readlines() - een lijst van alle regels.

Sluit het bestand altijd na gebruik, of gebruik een "with"-blok om dit automatisch af te handelen.

Schrijven naar een bestand

Om gegevens op te slaan, open het bestand in schrijf- of aanvulmodus.

• Schrijfmodus (w) wist oude inhoud;
• Aanvulmodus (a) voegt nieuwe tekst toe aan het einde.

Gebruik write() om tekst toe te voegen, en voeg "\n" toe als u regeleinden nodig heeft.

Bestandspaden

Als uw bestand zich niet in dezelfde map als uw script bevindt, moet u een volledig of relatief bestandspad gebruiken. Python ondersteunt zowel schuine strepen / als dubbele backslashes \\, afhankelijk van uw besturingssysteem.

Samenvatting

• Gebruik de functie open() met verschillende modi om met tekstbestanden te werken;
• Gebruik read(), readline() of readlines() om de inhoud van een bestand te lezen;
• Gebruik write() of append() om nieuwe inhoud op te slaan;
• Sluit het bestand altijd of gebruik een with-blok;
• Gebruik bestandspaden bij het werken met bestanden buiten uw projectmap.